Geschiedenis kerkgebouw

Aanvankelijk bestond de bevolking uit boeren en vissers, maar toen de Kogerkerk gebouwd werd was de bevolking inmiddels overwegend werkzaam in de handel en de industrie. Velen werkten in de molens waarvan de eersten werden gebouwd rond 1600. Anderen oefenden een eigen ambacht uit. Deze toenemende 'industrialisatie' trok veel mensen naar de Zaanstreek waarvan een groot deel 'gereformeerd' was. De huidige gereformeerde kerk bestond nog niet en wat toen gereformeerd was noemt men thans hervormd.
Sinds de bouw van de kerk werd er naast de kerk begraven. Dit kerkhof werd kort na de uitbreiding van de kerk in 1825 eveneens vergroot. Veertien jaar later kwam het eigendom en beheer van het kerkhof in handen van de burgerlijke gemeente en kwam er een einde aan ruim 150 jaar zelfstandig begraven. Er vond nog een uitbreiding van de kerkelijke accommodatie plaats. Naast de kerk werd in 1850 een nieuwe 'kerkekamer' gebouwd, thans de Stolp. Dit gebouw was bedoeld voor vergaderruimte en als leslokaal voor de catechisaties. Met de voltooiing van dit huis was voldaan aan de behoeften van de groeiende hervormde gemeente.

De kerk zou nog steeds zijn oorspronkelijke toren hebben, als niet op 2 mei 1920 de bliksem insloeg. Een enorme brand verwoestte de toren en een groot deel van het dak. Ook het orgel, inmiddels het derde, heeft veel te lijden gehad, maar als door een wonder bleef het interieur grotendeels intact. De kerk is toen in twee jaar hersteld en er kwam ook een nieuwe toren. Niet de oorspronkelijke, die eigenlijk een wat stomp uiterlijk had, maar een hogere en spitsere toren. Het haantje had de brand overleefd en siert tot op heden de spits. Op 19 februari 1922 is de kerk opnieuw ingewijd. Een gedenksteen tegen de noordmuur herinnert aan deze tragische brand.

Toen de kerk in 1825 was uitgebreid tot kruiskerk werd ook het interieur grondig aangepast. De kansel, die aanvankelijk tegen de noord muur stond, werd verplaatst naar de zuidwest hoek. De overige hoeken werden van hoekbanken voorzien. Recht tegenover de kansel kwam de burgemeestersbank, de statigste van de drie.
Op de andere hoeken werden banken voor de ouderlingen en diakenen geplaatst. De vier zijbeuken die nu waren ontstaan kregen allen dezelfde banken. Wie het kon betalen kon daar een plaatsje huren. Wie niet draagkrachtig genoeg was moest in het midden op een zelf meegebracht krukje gaan zitten. In de loop der eeuwen zijn er ook verschillende kleine aanpassingen aan het gebouw verricht. Zo kregen de glas in lood ramen afbeeldingen van bijbelse taferelen of van molens en werden de twee grote ramen in de oostmuur vervangen door twee geheel gebrandschilderde ramen. Dit laatste was een geschenk van de gemeente na de grote brand van 1920. Tot slot is het vermeldenswaard dat de kerk wordt gesierd door een 17e eeuws schip, dat boven de ingang hangt.



Over Wietse Veldhuis uit Koog aan de Zaan (1ste helft 19de eeuw)

met de boom getrouwd

In de 19e eeuw zal in de Zaanstreek wel geen persoon hebben geleefd waarvan men zo veel wist te vertellen als van Wietse Veldhuis uit Koog aan de Zaan. Gorse Gorter had de onhebbelijke gewoonte om zich geregeld, als hij van zijn werk naar huis ging, bij een boom aan de kant van de Dijksloot te posteren, juist op een plek dat men hem vanuit het huis van Veldhuis, aan de overkant van de sloot, kon zien. Moeder Veldhuis had daar al vaak over geklaagd en haar man zei op een avond, toen Gorter weer bij de boom stond, dat hij hem die kunsten wel zou afleren. Nauwelijk had Wietse dat gezegd, of alles aan Gorter verstijfde. De stijve figuur bij die boom trok al spoedig de aandacht van de voorbijgangers en meermalen werden opmerkingen gehoord als “Gorter, ’t laikt wel of je met die boom getrouwd bent” of “Gorter, licht je been eens op”. Een kwartier lang heeft Veldhuis hem zo laten staan en daarna duurde het op wel een kwartier eer Gorter in staat was om die plek te verlaten. Nooit heeft men Gorter meer bij die boom aangetroffen.


ban

Op een zaterdagmiddag kwam Wietse Veldhuis van zijn werk. Toen hij de brug over ging, kwam hij buurman Zwart tegen die vroeger van zijn werk was thuisgekomen en opgeknapt en verkleed op weg was naar de barbier om zich te laten scheren. “Dag buur”, zei hij tegen Wietse, “ik zal zeggen dat je komt”. “Nee”, zei Wietse, “ik zal vertellen dat jíj komt” en ging zijn huis binnen om zich op te knappen en zich te verkleden. Buurman Zwart stond als vastgenageld op de brug. Met zijn ene hand op de brugleuning bleef hij wachten, wachten... totdat Wietse Veldhuis hem voorbijliep en zich aansloot bij de kameraden die bij de barbier wachtten tot ze aan de beurt waren. Toen pas was de ban bij buurman Zwart geweken.



nooit meer blaffen

Toen hij eens met een kennis wandelde, zag Wietse Veldhuis het rijtuig van mijnheer Honig naderen, waarvoor twee flinke dravers waren gespannen. “Wat zijn dat vlugge paarden”, merkte zijn makker op, maar Wietse antwoordde: “Wij zullen eerder bij die paarden zijn, dan die paarden bij ons”. Inderdaad, de paarden waren blijven staan en konden eerst hun weg vervolgen, nadat Veldhuis hen voorbij was gegaan.
Men zegt ook dat Veldhuis een hond, die altijd blafte, toeschreeuwde: “hou je bek!” Sindsdien kon die hond wel grommen, maar nooit meer blaffen.


grauwe erwten

Dominee Windgetter kwam altijd op huisbezoek als er werd gegeten. Moeder Veldhuis vond dat knap vervelend, te meer omdat je voor je fatsoen moest vragen of dominee mee bleef eten en hij daar altijd voor was te vinden. Op een middag, toen moeder Veldhuis juist had gedekt en een schaal met grauwe erwten op tafel gezet had, verscheen dominee weer. “Dominee, mee eten?” “Ja graag, heel graag”. Het gezin zette zich aan tafel en na het gebruikelijke gebed zou dominee als gast het eerst een bord grauwe erwten opscheppen. Maar wat hij ook deed, het gelukte hem niet. Schepte hij een lepel op, dan dansten de erwten van de lepel af. Ten laatste zei hij “Ik wens u een smakelijk middagmaal. Ik kom nog wel eens terug, maar dan niet onder etenstijd”. Niet lang daarna nodigde dominee Veldhuis uit bij hem te komen eten en dan tevens iets van zij kunst te laten zien. Weer stonden er grauwe erwten op tafel. Toen de deksel echter van de schaal werd afgenomen, bleken de erwten in grote, zwart behaarde spinnen te zijn veranderd, die over de rand van de dekschaal klommen en verder kropen, over het tafelkleed, over de borden, over de stoelen... De dames vluchtten gillend de kamer uit en de heren trokken zich met bleke gezichten terug in de verste hoek van het vertrek, gereed om de vlucht te nemen als de spinnen hen zouden naderen. De enige die kalm en onverstoorbaar bleef was Wietse Veldhuis. “Heren”, zei hij, “wat maakt u zich bang! U had een schaal met grauwe erwten en die heeft u nog”. Inderdaad, toen ze keken, zagen ze een gewone dekschaal en gewone erwten, maar de dames waren niet te bewegen om weer binnen te komen, zolang Wietse Veldhuis er was.
 
Uit: J.R.W. Sinninghe, Spokerijen en de Zaanstreek en Waterland. 


Naschrift: 

Ds. Willem Windgetter was predikant in Koog aan de Zaan van 1816 tot 1853. Wietse Veldhuis wordt op de gedenksteen in de westmuur van de Stolp genoemd als notabel. Zijn kleinzoon Wietse Veldhuis legde de eerste steen.
In verschillende bronnen wordt melding gemaakt van de ‘magische krachten’ van Wietse Veldhuis.


 
terug